-
1 genehmigen
-
2 выпить рюмочку
vgener. er eentje pakken -
3 humecter
humecter [uumektee]♦voorbeelden:¶ s'humecter le gosier • de boel nathouden, er eentje pakkens'humecter les lèvres • z'n lippen natmakenv -
4 s'humecter le gosier
s'humecter le gosierde boel nathouden, er eentje pakken -
5 Brust
〈v.; Brust, Brüste〉2 〈 sport en spel〉schoolslag, het borstzwemmen♦voorbeelden:Brust heraus! • borst vooruit!jemanden an die Brust drücken, ziehen • iemand aan zijn borst drukkensich an die Brust schlagen • zich op de borst kloppen, slaan〈 informeel〉 schwach auf der Brust sein • (a) het op de borst hebben; (b) platzak zijn • (c) niet veel in zijn mars hebben; (d) ondergemotoriseerd zijnaus voller Brust • uit volle borstsich in die Brust werfen • een hoge borst (op)zetten〈 informeel〉 einen zur Brust nehmen • pimpelen, er eentje pakken -
6 Krawatte
-
7 Lampe
-
8 einen auf die Lampe gießen
einen auf die Lampe gießenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > einen auf die Lampe gießen
-
9 einen hinter die Krawatte gießen
einen hinter die Krawatte gießenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > einen hinter die Krawatte gießen
-
10 einen stemmen
-
11 einen verlöten
-
12 einen zur Brust nehmen
einen zur Brust nehmenpimpelen, er eentje pakken -
13 sich einen genehmigen
-
14 stemmen
stemmenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 duwen, drukken ⇒ (met kracht) zetten, steunen, zich schrap zetten♦voorbeelden:in die Höhe stemmen • optillen -
15 verlöten
verlöten♦voorbeelden: -
16 nehmen
nehmen2 (aan)nemen ⇒ aanvaarden, accepteren3 (ont)nemen, af-, wegnemen5 vragen, verlangen7 behandelen, omgaan met♦voorbeelden:1 Schaden nehmen • schade lijden, oplopenetwas in Arbeit nehmen • aan iets beginnen te werkenjemanden ins Verhör nehmen • iemand aan een verhoor onderwerpenetwas mit sich nehmen • iets meenemenKinder ins Haus, zu sich nehmen • kinderen bij zich (in huis) (op)nemenjemanden als Sekretär nehmen • iemand als secretaris in dienst nemen〈 informeel〉 einen nehmen • er eentje drinken, pakkenetwas zu sich nehmen • iets gebruiken, nuttigen5 hohe Preise nehmen • hoge prijzen vragen, berekenenim Ganzen genommen • alles bij elkaar genomenim Grunde genommen • eigenlijk〈 informeel〉 wie mans nimmt! • dat hangt er maar van af!¶ nehmen wir den Fall, dass … • gesteld dat …jemanden zu nehmen wissen • met iemand weten om te gaan〈 informeel〉 woher nehmen und nicht stehlen? • waar haal ik het geld vandaan? -
17 einen nehmen
er eentje drinken, pakken -
18 einen trinken
er eentje drinken, pakken -
19 gehen
gehenI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉5 komen, reiken♦voorbeelden:1 jemanden gehen lassen • 〈 (a) informeel〉iemand met rust laten, iemand laten (doen); (b) iemand loslatensich gehen lassen • zich laten gaanschlafen, schwimmen gehen • gaan slapen, zwemmenso gut es (eben) geht • zo goed en zo kwaad als het gaatmir ist es ebenso, genauso gegangen • (a) mij is het ook zo vergaan; (b) op mij is het ook zo overgekomen〈 informeel〉 wie gehts, wie stehts? • hoe staat het leven?an die Arbeit gehen • aan het werk gaanauf die Jagd gehen • op jacht gaandavon gehen fünf aufs, auf ein Kilo • daar gaan er vijf van in een kiloaus dem Haus gehen • het huis uit gaandas ging gegen seine Überzeugung • dat ging tegen zijn overtuiging inin die Stadt gehen • naar de stad gaan, de stad ingaanich ging in mich • ik keerde in mezelfin die Schule gehen • naar school gaanin Schwarz gehen • in het zwart (gekleed) gaansie geht ins zehnte Jahr • ze gaat haar tiende jaar inins Kino gehen • naar de bioscoop gaanmit der Zeit gehen • met zijn tijd meegaannach dem Äußeren gehen • op het uiterlijk afgaanwenn es nach mir ginge • als het aan mij lagmir geht nichts über ein Bier • er gaat mij niets boven een pilsjedas geht über meine Kräfte • dat gaat mijn krachten te bovenvon jemandem gehen • bij iemand weggaanich gehe zu meinem Onkel • ik ga naar mijn oomzur Schule gehen • naar school gaanam Stock gehen • met een stok lopener geht auf die 50 • hij loopt naar de 50in die hunderte, Hunderte gehen • in de honderden lopenin die tausende, Tausende gehen • in de duizenden lopenüber die Straße gehen • de straat, weg overstekenvor jemandem gehen • voor iemand (uit) lopen4 das Fenster geht auf die Straße, nach der Straße • het raam ziet uit op de straat, weg5 das Wasser ging ihm bis an die Knie, bis zu den Knien • het water kwam, reikte tot aan zijn knieën6 wer ist an meine Bücher gegangen? • wie heeft er aan mijn boeken gezeten?es ging nicht alles nach ihm • hij kreeg niet in alles zijn zinvor sich gehen • gebeuren, (in zijn werk) gaanwie jemand geht und steht • zoals iemand er (net) bij loopt, zomaar, spontaanII 〈overgankelijk werkwoord; sein〉♦voorbeelden:1 ich bin diesen Weg schon oft gegangen • ik heb deze weg al vaak gedaan, gelopen♦voorbeelden: -
20 trinken
trinkenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:das lässt sich trinken • dat is (wel, goed) te drinkeneinen trinken • er eentje drinken, pakkenin großen Zügen, in, mit großen, kräftigen Schlucken trinken • met flinke teugen drinkener trinkt Wein wie Wasser • hij drinkt wijn alsof het water is♦voorbeelden:1 〈 onpersoonlijk werkwoord〉 aus diesem Glas trinkt es sich so schlecht • uit dit glas kun je zo moeilijk drinken¶ 〈 spreekwoord〉 Essen und Trinken hält Leib und Seele zusammen • ±iop een volle buik staat een vrolijk hoofd/i
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Немецкий
- Нидерландский
- Русский
- Французский